Is de werkgever voornemens de arbeidsovereenkomst met de werknemer te beëindigen, dan zal hij – als de arbeidsovereenkomst niet met wederzijds goedvinden door middel van een vaststellingsovereenkomst kan worden beëindigd – één van de limitatief in de wet opgenomen redelijke gronden moeten kunnen onderbouwen. Het betreft de volgende gronden, artikel 7:669 lid 1 jo. lid 3 BW:
Is sprake van een voldragen ontslaggrond, dan dient de werkgever daarnaast aan te tonen dat er geen herplaatsingsmogelijkheden zijn voor de werknemer in een andere passende functie binnen de organisatie van (de groep van) de werkgever, of dat herplaatsing niet in de rede ligt. Onder een passende functie wordt verstaan een functie die aansluit bij de opleiding, ervaring en capaciteiten van de betreffende werknemer. Is er een vacature beschikbaar, dan moet worden gekeken of de werknemer hiervoor, eventueel met behulp van scholing, geschikt is. De werkgever dient zich gedurende een redelijke termijn in te spannen om de werknemer te herplaatsen. De redelijke termijn is gelijk aan de wettelijke opzegtermijn.
Met inwerkingtreding van de Wet Arbeidsmarkt in Balans is met ingang van 1 januari 2020 de cumulatiegrond (i-grond) toegevoegd aan de ontslaggronden. Op basis hiervan is er sprake van een redelijke grond voor ontslag als een combinatie van omstandigheden uit twee of meer persoonsgebonden ontslaggronden (de gronden c, d, e, g en h) leidt tot een situatie waarin van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te laten duren.
Meer weten over (een van) de beëindigingsgronden? WAL Legal helpt u graag verder. Neem gerust contact met ons op.