ECLI:NL:HR:2020:213
Datum uitspraak: 7 februari 2020
De zaak gaat over een werknemer, tevens statutair bestuurder, van een zorginstelling. Na een aantal maanden komt de werkgever erachter dat de werknemer onjuiste informatie heeft verstrekt bij zijn sollicitatie over zijn werkervaring, genoten opleidingen en het lidmaatschap bij verschillende beroepsverenigingen. Ook blijkt de werknemer, anders dan voorgehouden, geen BIG-registratie te hebben. De werkgever vernietigt zowel het aandeelhoudersbesluit waarin de werknemer werd benoemd tot statutair bestuurder als de arbeidsovereenkomst wegens bedrog.
De werkgever verzoekt om de werknemer te veroordelen tot terugbetaling van het uitbetaalde salaris over de periode van het aangaan van de arbeidsovereenkomst tot de vernietiging.
Een rechtshandeling is op grond van artikel 3:44 BW vernietigbaar als zij door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Bedrog is aanwezig als een werknemer een werkgever beweegt een arbeidsovereenkomst met hem aan te gaan door daartoe opzettelijk een onjuiste mededeling te doen, opzettelijk iets te verzwijgen dat hij had moeten mededelen, of door een andere kunstgreep.
Is sprake van bedrog door de werknemer, dan kan de werkgever zich beroepen op de vernietiging van de arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad overweegt dat het gesloten ontslagstelsel hier niet aan in de weg staat; dit stelsel is niet bedoeld om een bedriegende werknemer te beschermen. Ook is niet vereist dat de arbeidsovereenkomst nutteloos is gebleken om tot vernietiging over te kunnen gaan, aldus de Hoge Raad.
Kort en goed: de werkgever kan de arbeidsovereenkomst vernietigen wegens bedrog. Wel zal de arbeidsrechtelijke context bij de beoordeling van de vernietiging danwel de gevolgen daarvan worden betrokken.
In deze zaak heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd. Dit heeft tot gevolg dat de werknemer het initiatief moest nemen om hier tegen op te komen in rechte.
Als een overeenkomst vernietigd is, wordt deze achteraf gezien geacht nooit tot stand te zijn gekomen. De al verrichte prestaties dienen ongedaan gemaakt te worden. Als de al ingetreden gevolgen bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt, kan de rechter aan de vernietiging (gedeeltelijk) haar werking ontzeggen. Daarnaast kan ongedaanmaking van hetgeen onverschuldigd is betaald op de specifieke feiten en omstandigheden worden toegesneden. Via deze twee mogelijkheden kan rekening worden gehouden met het eventuele voordeel dat de arbeidsovereenkomst de werkgever heeft opgeleverd.
In het kader van de ongedaanmakingsverbintenissen zal de werknemer het door hem ontvangen loon aan de werkgever moeten terugbetalen. De prestatie van de werknemer, te weten het verrichten van arbeid, kan niet meer ongedaan gemaakt worden. De werkgever zal de werknemer daarom een vergoeding moeten betalen voor de verrichte arbeid, voor zover dat redelijk is.
Overigens is het tot slot mogelijk dat de rechter oordeelt dat de vernietiging van een overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In dat geval houdt de vernietiging geen stand (in geval van buitengerechtelijke vernietiging), dan wel wordt niet tot vernietiging overgegaan. Dit lijkt in deze zaak echter geen waarschijnlijke uitkomst.
Publicatiedatum: 18 februari 2020